Veel ministers ramen inkomsten steevast te laag
Parlement vaak laat ingelicht over mogelijke inzet van hogere opbrengsten
De rijksoverheid had vorig jaar € 28,6 miljard aan inkomsten naast de belastingontvangsten van € 259 miljard. Het gaat om een breed palet aan type ontvangsten, zoals terugbetaalde toeslagen en studieschulden, dividend van staatsdeelnemingen of reclame-inkomsten van de publieke omroep. Uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt dat veel ministers jaar op jaar deze categorie inkomsten vooraf lager inschatten dan wat het werkelijk wordt. Het parlement wordt vaak pas laat in het boekjaar ingelicht over deze hogere ontvangsten. Hierdoor is de invloed van het parlement op de besluitvorming beperkt.
In het op 14 september 2017 gepubliceerde rapport Niet-belastingontvangsten – Raming, beheersing en prikkels van ontvangsten van ministeries blijkt dat in de jaren 2013 tot en met 2016 er omvangrijke meevallers bij deze niet-belasting-ontvangsten waren. Over 2016 ging het in totaal om € 2,1 miljard.
De Algemene Rekenkamer rapporteert er nu over, omdat bij het aantreden van een nieuw kabinet met de Kamer afspraken over de raming van deze ontvangsten kunnen worden gemaakt.
Ministers informeren de Kamer over ongeveer de helft (gemiddeld € 678 miljoen per jaar) van deze extra ontvangsten pas in het najaar of in het jaar erna via hun jaarverslag. De belangrijkste beslismomenten voor de Tweede Kamer zijn juist eerder in het jaar: de behandeling van de Miljoenennota en Voorjaarsnota. In de periode 2013-2016 ging het om negen ministeries waarbij het bij Sociale Zaken, Volksgezondheid en Economische Zaken om de grootste bedragen ging.
De Algemene Rekenkamer deed naast een rijksbrede inventarisatie gericht onderzoek naar de ramingen en opbrengsten uit de veiling van CO2-emissierechten (Ministerie van Infrastructuur en Milieu) en van het afpakken van crimineel vermogen (Veiligheid en Justitie).
Wie is verantwoordelijk?
Na een politiek akkoord legt een nieuw kabinet voor de hele regeerperiode in begrotingsregels vast hoe wordt omgegaan met niet-belastingontvangsten. Dan gaat het ook over ontvangsten waar een individuele minister geen budgettaire verantwoordelijkheid voor draagt. Dat geldt nu bijvoorbeeld bij ontvangsten als aandelen van genationaliseerde banken verkocht worden, bij de veiling van CO2-rechten of als er minder aardgas wordt opgepompt. Dan hoeft de minister van Financiën of van Economische Zaken zo’n tegenvaller niet zelf op te vangen, maar verwerkt het kabinet dit via de staatsschuld.
De categorie niet-belastingontvangsten waar een vakminister wél voor verantwoordelijk is bij tegen- of meevallers staat eveneens in de begrotingsregels. Zo moet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij tegenvallende STER-inkomsten uit reclame op radio, internet en tv dat in de eigen begroting opvangen. Krijgt de minister van Veiligheid en Justitie méér geld aan verkeersboetes binnen dan geraamd of de minister van Defensie meer uit de verkoop van overtollig militair materieel, dan kunnen hiermee andere tegenvallers op hun begrotingen worden opgevangen.
Aanbevelingen Algemene Rekenkamer en reactie minister
De Algemene Rekenkamer stelt vast dat ministers voor de ontvangsten die zij zelf beheersen een prikkel ervaren om behoedzaam te ramen. Wanneer deze ontvangsten zo realistisch mogelijk worden geraamd, kan het parlement met het kabinet voorafgaand aan het begrotingsjaar op transparante wijze keuzes maken. De minister van Financiën wordt, met het oog op diens coördinerende rol, aanbevolen structureel veelvoorkomende meer- of minderopbrengsten nader te onderzoeken.
De minister van Financiën reageert positief en geeft aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over te nemen.