Kwaliteitsbewaking in het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen: vervolgonderzoek 2013
Verslag van het Rekenhof en de Algemene Rekenkamer aan het Vlaams Parlement en de Tweede Kamer der Staten-Generaal
In dit rapport geven we samen met het Belgische Rekenhof een vervolg aan ons onderzoek uit 2008 naar de kwaliteitsbewaking in het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. We hebben nagegaan of het nieuwe toetsingskader voor de erkenning van opleidingen ook het gerealiseerde eindniveau meeneemt en of het nieuwe toetsingskader gebruikt wordt. Verder hebben we onderzocht of de belangrijkste knelpunten in het oude accreditatiesysteem nu verholpen zijn. Hieronder leest u de conclusies en aanbevelingen over het Nederlandse onderwijssysteem. Voor de bevindingen over het Vlaamse onderwijssysteem verwijzen we u naar het rapport.
Conclusies
Aandacht voor inhoud en eindniveau, onderbouwing van oordelen
Er is in Nederland in de periode 2008–2012 meer aandacht gekomen voor de inhoudelijke onderwijskwaliteit en – mede door de Inhollandproblematiek – voor het gerealiseerde eindniveau. Toch zijn er nog kanttekeningen te plaatsen bij de onderbouwing van de oordelen van zowel de visitatiecommissies als de accreditatie-organisatie NVAO. Daarmee bestaat het risico dat slecht scorende aspecten van een opleiding onzichtbaar blijven. De NVAO gebruikt deels de nieuwe bevoegdheden om aanvullende informatie op te vragen, maar zij zet nog niet alle mogelijkheden in.
Harmonisatie kwaliteitsbewaking
De verschillen in kwaliteitsbewaking tussen Nederland en Vlaanderen worden groter, doordat de bewindspersonen zich bij de uitwerking van het nieuwe stelsel meer op de specifieke problemen en doelstellingen van het eigen land hebben gericht. Een gemeenschappelijke basis is juist van belang, omdat Nederland en Vlaanderen elkaars diploma’s zullen erkennen.
Kosten en doorlooptijden
We hebben een globale schatting gemaakt van het accreditatiestelsel: 25 miljoen euro per jaar. De beschikbare informatie is echter zeer beperkt, met name over de interne kosten die de onderwijsinstellingen maken. Er zijn nog geen aanwijzingen dat instellingen in het hoger onderwijs de beoogde kostenvermindering van 25% al hebben gerealiseerd. De uitvoeringslasten van het accreditatiestelsel lijken nu vooral door de reactie op de Inhollandproblematiek niet te verminderen. De administratieve lasten blijven ook hoog doordat instellingen zelf behoefte hebben veel informatie aan te leveren.
De afgelopen jaren was de doorlooptijd van accreditatie-aanvragen bij de NVAO langer dan een half jaar. Hoewel die doorlooptijd is gedaald, bedraagt zij eind 2012 nog ongeveer een half jaar. Dit is langer dan wettelijk bepaald, maar valt binnen de met de koepels voor hoger onderwijs afgesproken doorlooptijden.
Wetsvoorstel Versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs
De minister van OCW en de NVAO hebben in de periode 2011–2012 maatregelen getroffen om de onderbouwing van de oordelen in het accreditatieproces te vergroten. Deze maatregelen moeten volgens ons de kans krijgen om zich in de praktijk te bewijzen, voordat het wetsvoorstel Versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs van kracht wordt. De aanvullende maatregelen van het wetsvoorstel zullen volgens ons wel bijdragen aan de verdere versterking van de kwaliteitsbewaking.
Aanbevelingen
- Nederland en Vlaanderen dienen uitdrukkelijker te overwegen of zij de organisatie van de externe kwaliteitsbewaking niet meer op elkaar kunnen of moeten afstemmen, onder meer in het licht van de wederzijdse erkenning van diploma’s.
- In het bijzonder kunnen Nederland en Vlaanderen voor bijsturingen meer lering trekken uit elkaars ervaringen – en uit de evaluatie van de eerste ronde en de start van de tweede accreditatieronde – onder meer voor wat betreft geclusterd visiteren of aandacht voor de afstudeerwerken.
- De NVAO moet de doorlooptijd voor de behandeling van de accreditatieaanvragen beter beheersen.
- De externe oordeelsvorming zou kunnen worden verbeterd door:
- het geclusterd visiteren ook voor het hbo in te voeren, eventueel verplicht te stellen;
- het gerealiseerd eindniveau en de wijze van examineren bij accreditatie afzonderlijk te beoordelen;
- de NVAO meer gebruik te laten maken van bestaande bevoegdheden om aanvullende vragen te stellen of zelf herbeoordelingen van scripties uit te voeren.
We vinden het ook belangrijk dat de instellingen en opleidingen zelf meer inzicht bieden in geleverde onderwijskwaliteit en zich hierover openbaar verantwoorden.
Reacties
Reactie minister van OCW
De minister heeft positief op onze conclusies over het nieuwe accreditatiestelsel gereageerd. Zij maakt echter een kanttekening bij de berekening van de administratieve lasten. Ze vindt de beschikbare informatie onvoldoende voor een kwantitatieve kostenschatting. De minister deelt onze mening dat getroffen maatregelen de kans moeten krijgen om zich in de praktijk te bewijzen. Ze waardeert dat we hebben bezien of de aanvullende maatregelen van het wetsvoorstel kunnen bijdragen aan de versterking van de kwaliteitsbewaking. Ze zal met de NVAO in gesprek gaan over de doorlooptijden.
Reactie NVAO
Het bestuur van de NVAO herkent de conclusies van het vervolgonderzoek en kan zich in grote lijnen vinden in de voorgestelde aanbevelingen. De NVAO zal nagaan op welke manier zij kan bijdragen aan een vermindering van de administratieve lasten. De doorlooptijd is een ander aandachtpunt voor de NVAO. Om de doorlooptijd beter te kunnen monitoren heeft de NVAO interne maatregelen genomen. Wat de harmonisatie tussen de Nederlandse en Vlaamse stelsels betreft, lijkt er op het eerste zicht meer differentiatie te zijn ontstaan, aldus de NVAO. Termijnen en wettelijke gevolgen in het stelsel zijn inderdaad nog steeds verschillend, maar zowel inhoudelijke als procedurele aspecten zijn dat volgens de NVAO in feite minder.
Nawoord Algemene Rekenkamer
De Algemene Rekenkamer ziet met belangstelling uit naar het standpunt van de over het wetsvoorstel. Ook volgt zij met belangstelling de ontwikkelingen van de wijze waarop instellingen zich verantwoorden over de onderwijskwaliteit. De Rekenkamer is het verder met de minister van OCW en het bestuur van de NVAO eens dat de zeer beperkte beschikbare informatie over de administratieve lasten niet meer toe laat dan een globale schatting.