EU-trendrapport 2016: 'Wat levert EU-geld op?’ Meer inzet lidstaten nodig
Aangezien 80 % van het EU-geld in de lidstaten wordt uitgegeven, dienen de individuele landen zich meer in te spannen om aan te tonen wat de inzet van EU-geld oplevert. Dat stelt de Algemene Rekenkamer bij de publicatie van het EU-trendrapport 2016. De veertiende editie van dit overzichtsrapport bevat een beschouwing en schetst de ontwikkelingen over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van uitgaven en inkomsten van de Europese Unie.
Het EU-trendrapport 2016 is op 27 januari 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd en gepubliceerd. Ditmaal bevat dit rapport tevens een beschouwend hoofdstuk, waarin de Algemene Rekenkamer de bevindingen van de afgelopen jaren spiegelt aan de voornemens van de nieuwe Europese Commissie. Daarbij gaat het met name om het belang van zicht op de toegevoegde waarde van de EU. Al diverse jaren stelt de Algemene Rekenkamer dat nationale overheden publiek moeten maken welke maatschappelijke effecten met de Europese programma’s worden bereikt. Zulke informatie is onontbeerlijk om burgers een antwoord te geven op de vraag ‘wat levert EU-geld op?’ EU-geld moet daarheen waar de toegevoegde waarde het grootst is.
Met de beschouwing wil de Algemene Rekenkamer de discussies voeden die de regering in het kader van het tijdelijk Nederlands voorzitterschap opent.
Rechtmatigheid blijft onder de norm
De Europese Rekenkamer heeft, net als in alle voorgaande jaren sinds 1995, geen positief oordeel kunnen afgeven over de rechtmatigheid van de EU-uitgaven. Het percentage fouten en onzekerheden daalde weliswaar licht naar 4,4 %, maar dat ligt boven de norm van 2 %. De meeste fouten doen zich voor bij uitgaven voor regionaal beleid en plattelandsontwikkeling.
De 28 lidstaten van de Unie zelf verantwoorden zich nauwelijks publiekelijk over de besteding van Europees geld in hun land, dat betreft 80 % van de totale EU-uitgaven. Alleen in Denemarken, Zweden en Nederland wordt hierover een verklaring opgesteld en gepubliceerd en spelen de nationale rekenkamers daarbij een actieve controlerende rol. Het Verenigd Koninkrijk laat sinds 2012 zo’n verklaring achterwege. De overige lidstaten vullen wel de verplichte samenvatting van bevindingen in voor de Europese Commissie, maar die wordt niet openbaar gemaakt. De Nationale Verklaring die de Nederlandse minister van Financiën jaarlijks in mei uitbrengt, geeft volgens de Algemene Rekenkamer een goed beeld van het beheer en de besteding van EU-subsidies in Nederland. De Algemene Rekenkamer blijft er dan ook op aandringen dat álle lidstaten publiek verantwoording afleggen over de besteding van EU-geld.
Inzicht in doelmatigheid verbetert niet
In het EU-trendrapport wordt vastgesteld dat de verantwoording over de doelmatigheid in de EU en de 28 lidstaten niet verbetert. De Europese Commissie verantwoordt zich vooral met uitleg of in 2014 € 143 miljard volgens de regels is uitgegeven (cijfers over 2015 zijn nog niet definitief).
Het aantal meldingen bij het EU-fraudebureau OLAF over onregelmatigheden en mogelijke fraudegevallen is met 4,4% toegenomen. Het daarmee gemoeide financieel belang verdubbelde tot € 3,2 miljard. De meeste meldingen komen uit Tsjechië, Slowakije, Polen, Spanje en het Verenigd Koninkrijk en gaan vooral over landbouw- en structuurfondssubsidies (zoals steun bij de aanleg van wegen en spoorlijnen en geld uit het Europees Sociaal Fonds).
Individuele lidstaten en de Europese Commissie slagen er onvoldoende in om uit te leggen welke effecten de inzet van EU-subsidies in de maatschappij opleveren. Het inzicht in de effectiviteit van EU-beleid is daarmee nog steeds minimaal. Evaluatieverslagen van de Commissie worden geleidelijk beter, maar bieden geen soelaas om de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid vast te stellen. Het Europees Parlement vraagt daar wel om en spoort de Europese Rekenkamer aan er meer onderzoek naar te doen. Bij onderzoek naar EU-subsidies door de meeste nationale rekenkamers ligt het accent evenmin op de prestaties en effecten, maar vooral op de rechtmatigheid van uitgaven.
Reactie minister van Financiën en nawoord
In reactie op de bevindingen stelt de minister van Financiën dat de Europese Commissie jaarlijks kan rapporteren met gebruikmaking van gegevens van de controlerende nationale instanties. Daarmee kan dan inzicht ontstaan waar foutenpercentages hoog blijven. De lidstaten moeten in dat geval instemmen met de publicatie van hun documenten.
In haar nawoord verwijst de Algemene Rekenkamer naar de beschouwing: de sleutel voor meer zicht op doelmatig gebruik en de toegevoegde waarde van de EU ligt in handen van de EU-lidstaten.