Beloofde kwaliteitsimpuls hoger onderwijs niet volledig gerealiseerd

Universiteiten en hogescholen hebben een voor de jaren 2015 – 2017 toegezegde extra investering van 600 miljoen euro in de kwaliteit van het onderwijs waarschijnlijk niet volledig gerealiseerd. Dat concludeert de Algemene Rekenkamer na onderzoek naar het nakomen van deze toezegging, die de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) en de Vereniging Hogescholen in 2014 deden aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

In het kader van het onderzoek gaven de universiteiten en hogescholen bij de Algemene Rekenkamer op dat zij in drie jaar tijd alvast 860 miljoen euro in totaal hebben gestoken in extra verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. De Algemene Rekenkamer heeft al deze investeringen getoetst aan de toezegging van de VSNU en de Vereniging Hogescholen. Die hield in dat het om nieuwe en extra investeringen zou gaan, die ten goede zouden komen aan de studenten in de periode 2015 – 2017.
Uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt dat van slechts een derde van de opgegeven 860 miljoen euro (280 miljoen euro) vast staat dat het binnen het kader viel van de toezegging. Circa 250 miljoen euro (29 procent) voldeed niet aan de criteria. Van de overige 38 procent (330 miljoen euro) is dit niet te achterhalen.

Toezegging ‘voorinvesteringen’

In 2014 werd de overgang voorbereid van de basisbeurs naar het leenstelsel per 1 september 2015. Vanaf 2018 komt er hierdoor extra publiek geld beschikbaar voor de instellingen in het hoger onderwijs. Dit zijn ‘studievoorschotmiddelen’, waarvan het grootste deel is bestemd voor kwaliteitsverbetering in het onderwijs.
De universiteiten en hogescholen hebben in 2014 de minister van OCW beloofd vooruitlopend hierop over een periode van drie jaar 600 miljoen euro in te zetten voor extra plannen die de kwaliteit van het onderwijs verhogen. Zij konden dit doen, wetende dat vanaf 2018 de studievoorschotmiddelen zullen voorzien in eventuele gaten die deze ‘voorinvesteringen’ in hun financiële positie zouden slaan.

Informatie aan parlement

De minister van OCW heeft de Tweede Kamer regelmatig op de hoogte gebracht van de voortgang van de voorinvesteringen. Maar volgens de Algemene Rekenkamer gaf zij de Tweede Kamer een ‘te stellig en rooskleurig beeld’, doordat zij informatie van de VSNU en de Vereniging Hogescholen over de omvang van de investeringen ‘ongeclausuleerd’ doorstuurde. De minister kondigt aan dat dit bij de komende ronde investeringen in de kwaliteit van het hoger onderwijs niet meer zal gebeuren.

Instemmingsrecht medezeggenschapsraden

Om te zorgen dat de studenten mee konden beslissen over de inzet van het geld, kregen de medezeggenschapsraden van de hogeronderwijsinstellingen vanaf de begroting 2016 instemmingsrecht op de hoofdlijnen daarvan. Dat zou in een vroeg stadium van de besluitvorming een stimulans zijn voor een inhoudelijke discussie tussen colleges van bestuur en medezeggenschapsorganen.
De Algemene Rekenkamer heeft bekeken of het instemmingsrecht voor de medezeggenschapsraden heeft gewerkt zoals bedoeld. Op dat punt concludeert de Algemene Rekenkamer dat er ‘vooruitgang’ is, maar dat er nog niet overal daadwerkelijk in een vroeg stadium kan worden meegepraat.

Definitiekwestie

In reactie op de uitkomsten van het onderzoek vechten de VSNU en de Vereniging Hogescholen de meetmethode van de Algemene Rekenkamer aan. Zij vinden dat er achteraf een nieuwe definitie is gegeven van voorinvesteringen, waarin zij zich niet herkennen. Zij noemen het juist een ‘bijzondere prestatie’ dat uit eigen middelen een kwaliteitsimpuls is gegeven. De minister van OCW geeft daarnaast aan dat bewust geen definitie van voorinvestering werd vastgelegd, omdat de betrokkenen de administratieve lasten zo laag mogelijk wilden houden.
In haar nawoord stelt de Algemene Rekenkamer geen nieuwe definitie te hebben gebruikt en noemt het onjuist dat heldere en eenduidige definities tot meer administratieve lasten leiden danwel de ruimte beknotten van de instellingen om een eigen invulling te geven aan de afspraken. “Juist door het ontbreken van deze definities zijn de uitvoerbaarheid van de afspraken binnen de instellingen en de transparantie naar de Tweede Kamer onder druk komen te staan.”