Speech Arno Visser ter nagedachtenis aan Henk Koning
Speech van president van de Algemene Rekenkamer Arno Visser, uitgesproken tijdens de afscheidsdienst in de Kloosterkerk in Den Haag op 7 januari 2017
“Met maar weinig mensen met wie ik te maken heb gehad, ben ik niet bevriend geraakt.” Dat zei Henk Koning in 1999 in een interview. Het lijkt een wonderlijke tekst voor de president van de Algemene Rekenkamer. Als boodschapper van slecht nieuws wordt de Algemene Rekenkamer vrijwel nergens met open armen ontvangen, en Koning zelf vond ook dat een controleur ’gehaat mag worden’. Dat was nu eenmaal het staatsrechtelijk lot van deze tegenmacht. Toch heeft hij in zijn leven veel vrienden gemaakt, getuige uw aanwezigheid.
Als zijn (verre) opvolger als president van de Algemene Rekenkamer, zal ik op deze plaats vooral terugkijken op de wijze waarop Henk Koning tussen 1991 en 1999 vorm gaf aan dat ambt.
Koning wilde dat de Algemene Rekenkamer niet alleen dóór democratie werd gekoesterd, maar ook zélf haar eigen positie in de democratische rechtsstaat koesterde. Daarbij hoort een professionele relatie, waarin het persoonlijke en het functionele van elkaar worden onderscheiden.
Toen hij afscheid nam als president, was de algemeen gedeelde conclusie dat de Algemene Rekenkamer in de jaren van zijn voorzitterschap was veranderd. Dat kwam mede doordat hij als president de confrontatie met het kabinet niet schuwde. Maar volgens de medewerkers van toen was hij niet uit op confrontatie. Hij was juist zeer kien op de formuleringen in Rekenkamerrapporten. Als conclusies in zijn ogen onnodig hard waren opgeschreven, zei hij tegen de onderzoekers dat de boodschap ook aankwam als die iets minder gepeperd werd opgediend. De feiten moesten spreken.
Dames en heren, vergis u niet. Henk Koning was een aimabel mens. Maar op zijn bureau hier naast aan het Lange Voorhout stond géén pot stroop. Hij vond het niet erg om op lange politieke tenen te gaan staan. En dat is meer dan eens gebeurd. Er kwamen rapporten uit waarmee hij in aanvaring kwam met de paarse kabinetten van premier Kok. Deze week is daar in de media reeds diverse malen aan herinnerd, dus ik hoef alleen maar te zeggen: “technolease” en “Victory Boogie Woogie”, en u weet waar ik op doel.
Hij keek overigens niet alleen kritisch naar buiten. Koning was ook kritisch op de Algemene Rekenkamer zelf. Bij zijn aantreden in 1991 betoogde hij in een interview dat de Algemene Rekenkamer haar plaats moest kennen in het politieke bestel. Hij bedoelde dat de Rekenkamer in haar rapporten géén beleidsadvies moest geven, dat was in zijn ogen voorbehouden aan de Raad van State. Als voorbeeld haalde hij een Rekenkamerrapport aan over het mestbeleid, waarin het advies stond om de heffing op kunstmest te verhogen. Dat is niet des Rekenkamers.
Je plaats kennen in het publieke bestel, was vooral je rol in de democratie goed begrijpen en vervolgens niet terugdeinzen als je over feiten beschikt. Een terugblik op zijn achtjarig presidentschap in NRC Handelsblad verscheen onder de treffende kop: ‘De eindbalans van een evenwichtskunstenaar’.
De evenwichtskunstenaar Koning was scherp op de staatsrechtelijke verhoudingen, en zeer precies waar het ging om ministeriële verantwoordelijkheid. Die kon niet worden weggeorganiseerd teneinde controle te ontlopen. En ook die controle door de Rekenkamer diende te worden gewaarborgd; tot aan de blauwe amice-briefjes tussen bewindslieden toe. Tot de dag van vandaag plukken we daar de vruchten van; dit is de afgelopen maanden zelfs vastgelegd in een nieuwe Comptabiliteitswet.
Koning was daarom ook zeer precies waar het ging om de positie van een Hoog College van Staat en zijn president. Dan telden ogenschijnlijke details, dan was hij even vasthoudend als bij het boven water halen van de amice-brieven, en diende zijn placering bij een staatsbezoek correct te worden ingevuld.
Nu lijkt me de placering bij een staatsbezoek van iemand die op zijn visitekaartje zowel koning als president heeft staan per definitie ingewikkeld, maar dat terzijde.
Medewerkers uit zijn tijd herinneren zich Henk Koning als een president die hun instituut met verve vertegenwoordigde. Die pal stond voor de bevoegdheden, daaraan geen concessies wilde doen en dus geen tweede viool wilde spelen. Dat gelijkheidsbeginsel hield hij zo hoog, dat hij het tot en met de salariëring van de collegeleden wilde doorvoeren. Die werden dan ook gelijkgetrokken met die van de leden van de Raad van State en de Ombudsman. U begrijpt; ook daarvoor ben ik hem zeer erkentelijk.
Ik moet hier een rapport in herinnering brengen aangaande het domein waarin hij was opgeleid, als ambtenaar aan had gewerkt, en als Kamerlid en staatssecretaris beleid over had gemaakt. Dat was het onderzoek naar de inzet van de belastingwetgeving als subsidie-instrument. In de woorden van zijn opvolger en mijn voorganger Saskia Stuiveling een “zeer lucide onderzoek”, dat zelfs leidde tot een speciaal internationaal congres in Bonn. Daar bleef het niet bij. We bouwen er tot de dag van vandaag op voort, zeg ik waarschuwend tegen de hier aanwezige kabinetsleden.
Laten we de maatschappelijke context in die jaren niet vergeten. Henk Koning was president van de Algemene Rekenkamer na de Koude Oorlog die Europa verdeelde. De jaren van de Val van de Muur en de toenadering tussen Oost en West. Die ontwikkelingen gingen niet voorbij aan de rekenkamers op het Europees continent. Ze verenigden zich nu alle in één organisatie, waar Europees contact tot dan toe beperkt was gebleven tot alleen de rekenkamers van de EU-lidstaten.
Het was een nieuwe tijd. De medewerkers die met Henk Koning reisden, zagen dat de voormalig staatssecretaris ook internationaal gezag afdwong. Zowel als persoon als door zijn encyclopedische kennis van het Europees staatsrecht en de Europese koningshuizen.
Op dat internationale toneel toonde hij zijn historisch besef en politiek-bestuurlijke slimheid. Toen er een bestuur van die pan-Europese organisatie van rekenkamers opgezet moest worden, dachten Duitsland, Oostenrijk en Italië dat onderling te kunnen regelen. Maar Henk Koning wist de Fransen en de Britten hiertegen te mobiliseren. Zijn indrukwekkende argument was dat het niet kies zou zijn, als nota bene de voormalige asmogendheden – de tegenstanders van de geallieerden in de Tweede Wereldoorlog - het Europees bestuur zouden vormen. Dat was natuurlijk de knuppel in het hoenderhok, waardoor de samenstelling van het bestuur veranderde. En vanzelfsprekend kwam er ook een Nederlander in dat bestuur.
Maar er veranderde meer. Van een enkel rapport in de jaren zestig, zeventig en tachtig, ging de Rekenkamer steeds vaker en over steeds meer zaken publiceren. Niet alleen onderzoek gericht op rechtmatigheid, maar ook op doelmatigheid en doeltreffendheid. Dat was ook een gevolg van nieuwe wettelijke taken en bevoegdheden van de Rekenkamer. Die uitbreiding van taken nam met zich mee dat het budget en het aantal medewerkers groeiden.
Dat vroeg om modernisering. De Rekenkamer werd ook een organisatie die besefte dat communicatie en media een steeds grotere rol speelden in het politiek-bestuurlijke krachtenveld. En dat dus ook de Rekenkamer zich moest gaan bedienen van persberichten. Want je speelt je rol in het democratisch spel van macht en tegenmacht, of je speelt letterlijk géén rol.
Henk Koning koos voor het eerste. En hij speelde die rol overtuigend. Het verwijt dat de Rekenkamer hierdoor kreeg, dat die ‘steeds meer met politiek’ bezig zou zijn, begreep hij niet. Hij stelde daar tegenover dat ‘de politiek’ de wet steeds minder goed kent en daardoor niet weet wat de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer zijn. Hij vond de Rekenkamer een instrument om regeringsbeleid doeltreffend te sturen. “Men moet in Nederland het fenomeen Rekenkamer koesteren”, zei hij in een afscheidsinterview. Het klinkt bijna profetisch. “Verstandige ministers kijken met grote aandacht naar Rekenkamerrapporten, teneinde de eigen positie te versterken.” Tegelijkertijd had hij ook wel begrip. “De gecontroleerde mag de controleur haten.”
Henk Koning wilde nooit dat het ging om zijn persoon, maar om zijn functie. Gezag, dat hoopte hij te vergaren in het leven. Als ik op mij in laat werken hoe deze week in de kranten wordt teruggekeken op zijn leven, dan is dat hem gelukt. Hoeder van de optimale verantwoording van overheidsuitgaven. Scherp, consciëntieus, punctueel en integer. Iemand die zich volledig vereenzelvigde met zijn taak. Een man die goed kon analyseren en balanceren tussen partijen.
Henk Koning, dienaar van vele functies in ons democratisch bestel, werd geboren in Drenthe in 1933, en overleed in Den Haag op oudejaarsavond 2017. We weten allen hier aanwezig dat zijn laatste jaren broos waren. Toch bleef hij komen bij diverse gelegenheden, als de nieuwjaarsbijeenkomsten en vanzelfsprekend het 200-jarig bestaan van de Rekenkamer, dat samenviel met het Nederlands voorzitterschap van de organisatie van Europese rekenkamers.
Fysiek en mentaal broos, maar altijd voorkomend en gesoigneerd, in driedelig grijs.
Ik kijk met respect op hem terug.